Als ik de hoek om kom fietsen, valt het me ineens op dat onze heg een snoeibeurt moet hebben en dat Mike de roze bloesem van de Japanse kers nog niet heeft opgeveegd.
Ik fiets de oprit op, maak door m’n snelheid een iets te scherpe bocht en beland bijna in het grind. Had ik de rechterfietstas ook maar niet zo vol moeten stouwen. Ik weet me nog net overeind te houden. Even zie ik een glimp van Tanja door het raam. Ze lijkt naar me te kijken als ik bijna omval, maar zelfs in die drie seconden wendt ze haar blik alweer af naar haar telefoon. Altijd die telefoon. Ze ging laatst op de w.c. zitten om de honderd Whatsapp berichten te lezen die ze had ontvangen. Honderd. Het is maar waar je je tijd aan wilt besteden.
“Ze lijkt naar me te kijken als ik bijna omval, maar zelfs in die drie seconden wendt ze haar blik alweer af naar haar telefoon.
Ik moet af en toe glimlachen om het type berichten. Vaak slechts bestaand uit smileys, icoontjes of een kort woord. ‘Kapot goed’ of ‘dik’. Niet dat ik stiekem door haar berichten zit te scrollen. Ze laat me die soms zien. In die steeds korter wordende momenten dat ze me nog bij haar leven betrekt.
Ik gris de boodschappenzakken uit de fietstassen, haal m’n huissleutels uit m’n jaszak, die ook weer bijna op de grond vallen, maak de deur open en loop in een keer door naar de keuken. Onderweg struikel ik bijna over Tanja’s schooltas. Die ligt midden in de woonkamer, open, met een Engels boek er half uitgestoken. Haar jas en sjaal zijn over een stoel heen gegooid en haar schoenen liggen bij de televisie. In de loop alles uit gedaan en niet de moeite genomen het op te ruimen of op z’n minst bij elkaar te zetten.
“Ruim je troep op!” roep ik. Ik weet niet waar ze is, dus roep zo hard mogelijk, in de hoop dat het haar bereikt.
“Wat?” hoor ik ergens. Volgens mij zit ze weer in de badkamer.
“Ruim je troep op!” herhaal ik.
“Wat zeg je?”
Ik schud m’n hoofd en haal de meest belangrijke levensmiddelen uit de tassen en leg die op het aanrecht. Mikes Trappist zet ik snel in de koelkast. Dan is die tenminste niet lauw als hij thuiskomt. De rest laat ik liggen voor nu. Ik haal een paar pannen uit de keukenla, zet die op het fornuis en kijk op de keukenklok. Nog drie kwartier. Dan moet ik echt in de auto zitten. Met een elastiekje bind ik m’n steile, blonde haar in een staartje. Het moet weer geknipt worden. Ik laat de kraan lopen en voel een paar keer of het stromende water al warm wordt. Dan kookt het tenminste sneller. Ik haal pakken volkoren pasta uit een andere keukenla en een snijplank. Ik had beter een zak gesneden groenten kunnen kopen, maar ze wil beslist verse, gesneden groenten. Ze beweert zelfs dat ze het verschil proeft. Wat me sterk lijkt, maar goed. Ik ga niet meer in discussie. Die tijd heb ik gehad. Helemaal nu.
“Ik heb niet de vaardigheden van een kok, waarmee ze met soepele bewegingen groenten in stukjes hakken, dus het kost nogal wat tijd.
Courgette, paprika, wortels en champignons. En niet te vergeten uien. Ik grijp die uit een kom op het aanrecht, leg alles naast elkaar en begin te snijden. Ik heb niet de vaardigheden van een kok, waarmee ze met soepele bewegingen groenten in stukjes hakken, dus het kost nogal wat tijd. Ondertussen gooi ik het rundergehakt in een door bakkende olie sissende pan en hak het met een bakspaan snel in kleinere stukken. Ik weet het, het is geen topgerecht, eerder een studentenmaal. Maar uitgerekend nu heb ik het zo druk op school, dat ik niet weet waar ik de tijd vandaan moet halen om voor meerdere mensen te koken. Ik kan Mike en Tanja nog wel aan hun lot overlaten, maar ma is op dit moment een heel ander verhaal.
Ik hoor Tanja naar beneden stommelen. Langzaam. Tree voor tree met soms een pauze. Waarschijnlijk is ze met één hand aan het tikken. Of iets aan het liken.
Ik bedenk me dat ik vanavond nog cijfers moet invoeren. Anders krijg ik weer boze studenten aan m’n bureau. Maar ik weet nu al dat ik zo moe ben als ik terugkom, dat ik op de bank in slaap val zodra m’n hoofd het kussen raakt. Ik denk altijd ‘even liggen’, maar zodra ik m’n ogen sluit, val ik weg en word ik wakker terwijl de kamer in een sfeervolle gloed van een paar kleine lampjes is gehuld en heeft Mike een ander programma opgezet. De keren dat ik de clou van een film heb gemist zijn inmiddels ontelbaar.
“Z’n stem is schor, alsof hij net iets te hard heeft staan schreeuwen in de kroeg.
Ik gooi de uien in de pan bij het gehakt, schep het snel om en pak ondertussen m’n telefoon uit m’n broekzak. Geen appje van Mike dat ie onderweg is. Ik klik snel door naar z’n nummer, druk op het groene icoontje en bel.
“Mike,” zegt hij kortaf. Z’n stem is schor, alsof hij net iets te hard heeft staan schreeuwen in de kroeg. Waarschijnlijk heeft hij tijdens teveel vergaderingen weer het hoogste woord gevoerd.
“Met mij,” antwoord ik, terwijl ik met m’n andere hand in de pan roer, “ben je al onderweg?”
“Nee, nog niet.” Hij hoort me waarschijnlijk zuchten, want zegt er meteen achteraan: “Ik ga zo. Ik moet nog even iets afmaken.”
“Kan je assistent dat niet doen? Ik moet echt over een halfuur weg.” Ik vind dat hij vaker opdrachten moet delegeren. Daar ben je tenslotte leidinggevende voor. En zijn assistente is te gemakzuchtig. Hij doet alleen iets als het hem wordt opgedragen.
Even is het stil. Op de achtergrond hoor ik wat papieren knisperen. “Ik doe het morgen wel,” antwoordt hij ineens.
“Anders had het me niet zo uitgemaakt,” antwoord ik snel. Een onnodige verontschuldiging. Want ma woont te ver weg om te fietsen en er stopt geen bus vlakbij. Ik heb dus geen andere keuze dan de auto.
“Ik ben aan het afsluiten,” hoor ik Mike plotseling zeggen.
“Okee, tot straks,” antwoord ik. Hij mompelt iets. Ik wil nog gedag zeggen, maar dan klinkt een piep. Hij heeft het gesprek afgebroken. Ik leg m’n telefoon op het aanrecht.
De woonkamerdeur gaat open en ik zie Tanja de kamer binnenlopen. Ze kijkt teleurgesteld. Ze heeft een sweatvest aangetrokken en haar donkergrijze skinny jeans doen haar slanke benen nog smaller uitkomen. Ze gaat op de bank zitten, met haar gezicht naar me toe. Een signaal dat er iets is waar ik op in moet haken. Maar ik bedenk me tegelijkertijd dat ik nog een aparte salade moet maken en draai me om naar de koelkast om spullen te pakken.
“Combinaties die ze haalt uit vlogs van zogenoemde bekende mensen waar ik nog nooit van heb gehoord.
Het voelt bijna alsof ik terugga in de tijd nu ik weer moet nadenken over andermans gezonde maaltijd. Bij Tanja hoef ik dat niet meer te doen, want die is waarschijnlijk nog gezonder dan ik, met haar quinoasalades en bietenshakes. ‘s Ochtends staat ze meestal al in de keuken voordat wij beneden zijn om zo’n shake in elkaar te draaien. Combinaties die ze haalt uit vlogs van zogenoemde bekende mensen waar ik nog nooit van heb gehoord.
Sinds ma is gevallen is het vooral Tanja die me eraan herinnert goed voor haar te zorgen. Niet dat ik de zorg voor m’n moeder zou vergeten, maar Tanja is degene die denkt aan de kleine dingen. Als ik het eten bereid, zorgt zij ervoor dat er groenten zijn voor een extra salade of een lekker toetje met fruit. Als ik ma help met wassen, zorgt Tanja voor een pakketje met naar bloemen geurende shampoo en douchecrème. En als ze meegaat, heeft ze een paar extra tijdschriften klaar liggen of heeft ze van tevoren dvd’s verzameld met films waarvan ze weet dat haar oma die leuk vindt. Extraatjes die het bezoek speciaal maken en waardoor ze geliefd is bij haar oma. Het oogappeltje mag ik wel zeggen.
“Ma had zitten jammeren, maar het was Sabine niet duidelijk of het van de pijn was of van schaamte.
Vorige week kreeg ik een telefoontje van Sabine, m’n moeders huishoudster. Ze had haar gevonden in de woonkamer. Liggend tussen de bank en een staande lamp. Haar benen hadden een vreemde hoek en ze had er zo lang gelegen dat ze een droge mond had gekregen. Ma had zitten jammeren, maar het was Sabine niet duidelijk of het van de pijn was of van schaamte. Het enige wat ik op dat moment kon zeggen was: ‘Hoe gaat het met je, Sabine?’ Alsof ik verantwoordelijk was voor haar beleving.
Ik zou die middag naar ma toe gegaan zijn, maar ik koos ervoor om een nieuwe toets te maken voor een vak waar ik al een paar jaar dezelfde voor had gebruikt. Ik had de hele middag gewerkt aan het samenstellen van nieuwe meerkeuzevragen afgewisseld met open vragen. Het had me zo opgeslokt dat ik de rest van mijn planning was vergeten.
Ma bleek een gebroken heup te hebben.
“Nu ben ik echt oud,” had ze gezegd. Want tegen zo’n bejaardenkwaal had ze altijd opgekeken.
Ook die dag was Mike laat en wachtte ik totdat hij thuiskwam met de auto om naar het ziekenhuis te rijden. Maar Mike bracht me. Hij was niet eens uitgestapt. Toen hij aankwam, gebaarde hij naar me dat ik in moest stappen en reden we meteen door. Hij had m’n trillende stem gehoord en m’n gezicht gezien toen ik bij de voordeur stond.
“Je zag zo bleek, Noor,” zei hij later, toen ik op de bank tegen hem aan was gekropen, “je leek wel geel.”
Na twee dagen verzorging in het ziekenhuis mocht ma weer naar huis. Ik zou liegen als ik zei dat ik daar blij mee was. Niet alleen was de verpleging in het ziekenhuis kundig en vriendelijk, maar ik vond het een prettiger idee dat ze vierentwintig uur per dag in de gaten werd gehouden. Daar leek ze zelfs een beetje van op te klaren.
Maar ik nam me vanaf dat moment voor alles te doen wat ik kon zodra ze thuiskwam. Vierentwintig uur per dag bewaking was niet mogelijk, maar alle kleine beetjes hielpen.
Tanja zucht.
“Wat is er, lieverd?” vraag ik.
“Ik snap het niet,” zegt ze
Ik kijk haar vragend aan.
“Op school doet ze alsof er niets aan de hand is, maar op Instagram is ze zo hatelijk.”
“Elise?” vraag ik. Ze had het hier een paar dagen geleden al over.
Tanja knikt.
Ik pak alvast een bakje uit de kast voor de saus die nog op zacht vuur aan het pruttelen is. De pasta is klaar en giet ik af. Het bakje daarvoor staat al klaar op het aanrecht.
“Lieverd, kun je me helpen met de dressing?”
Tanja heeft een verfijndere smaak op dit gebied, dus vraag ik het altijd aan haar. Ze staat op van de bank en knoopt haar donkerbruine krullen in een knotje. Het haar van haar vader, maar dan langer. Ze kijkt bedrukt. Nog steeds zou ik haar op schoot willen trekken als ze zo is. Een propje mens met opgetrokken beentjes dat ik over haar ruggetje of hoofdje kan aaien.
Tanja pakt de olijfolie en wijnazijn uit de kast en schenkt er wat van in een kommetje.
“Inmiddels heeft ze me zelfs op Instagram ontvolgd,” zegt ze dan.
Ze strooit wat zout en peper in het kommetje en roert het geheel goed door om daarna te proeven. Nog wat olijfolie, dan weer wat zout. Ze proeft en roert. Proeft en roert.
“En op school is ze gewoon zoals anders?” vraag ik.
Tanja knikt. Ze pakt een pot honing uit de kast en schept een klein theelepeltje bij de dressing. Ze roert nogmaals en knikt dan als bevestiging tegen zichzelf dat het goed is.
“Ik heb een appje gestuurd om te vragen wat er aan de hand is,” zegt ze, “maar daar reageert ze niet op.”
Automatisch pakt ze het saladebakje uit een lade dat ze speciaal voor haar oma heeft gekocht, schept de salade in het grote gedeelte en schenkt de dressing in het kleine gedeelte.
“Misschien moet je het haar morgen op school gewoon even vragen.”
Tanja haalt haar schouders bijna onzichtbaar op en houdt haar hoofd schuin. Een teken dat ze het niet met me eens is.
“Een appje kan ze negeren,” vervolg ik, “dat is moeilijker als je voor haar neus staat.”
Tanja lijkt er over na te denken, terwijl ze het deksel op het saladebakje vastklikt. Ik leg een jute tas op het aanrecht waar ze het in legt.
“Ik zucht. Hier word ik zo moedeloos van. Ik schep de saus met grote lepels in de bak, druk het deksel er luidruchtig op en gooi de bak bijna in de tas.
Ze pakt haar telefoon en opent die met een veeg over haar scherm.
“Oh,” zegt ze ineens, “er is file op de A1. Knooppunt Hoevelaken.”
“Verdomme,” mompel ik. Mike moet langs het knooppunt Hoevelaken. “staat erbij hoe lang het gaat duren?”
“Een vertraging van een kwartier,” antwoordt ze.
“Hè, zie je wel, nu kom ik niet op tijd. Als hij nou wat eerder van kantoor was gegaan, had ie die kunnen vermijden.”
“Oh wacht,” antwoordt Tanja, “het is ineens nog langer geworden. Meer dan een halfuur.”
Ik zucht. Hier word ik zo moedeloos van. Ik schep de saus met grote lepels in de bak, druk het deksel er luidruchtig op en gooi de bak bijna in de tas. Ik kijk uit het keukenraam. De donkergrijze wolken zijn weggetrokken en hebben plaatsgemaakt voor een twijfelend zonnetje.
“Duurt het nog steeds een halfuur?” vraag ik aan Tanja, zonder te bedenken dat ik ook m’n eigen telefoon kan pakken. Soms wordt een opstopping als door een wonder opgelost.
Tanja knikt. Ze is alweer op de bank gaan zitten en heeft er een dekentje bij gepakt.
Ik zucht nogmaals.
“Het is een botsing,” antwoordt ze.
“Ook dat nog,” zeg ik en neem plaats naast haar. “Dan gaat het sowieso heel lang duren. Met al die opruimdiensten.”
“Ik voorzie nu al gemopper. Dat ik m’n afspraken niet nakom. En dat ze niet op me kan rekenen. Ik voel de vermoeidheid al door me heen stromen.
Ik moet ma bellen om te zeggen dat ik het niet ga halen. Ik hoop dat Sabine in ieder geval iets te eten in huis heeft gehaald en dat ze niet verhongert. Ik voorzie nu al gemopper. Dat ik m’n afspraken niet nakom. En dat ze niet op me kan rekenen. Ik voel de vermoeidheid al door me heen stromen. Ik ga dicht tegen Tanja aan zitten en plant m’n neus in haar schouder.
“Kijk nou,” zegt Tanja en laat me een reactie zien van Elise op een post van haar. Tanja showt op de foto een culotte met gekleurde pijpen. En Elises reactie is ‘ik zou maar een maatje groter kopen, want die kwabjes bij je buik kunnen echt niet’.
Vreemd. Ineens begrijp ik Tanja’s verontwaardiging. Ze laat me nog een paar andere posts zien, waar Elise slechts icoontjes bij heeft geplaatst, maar dan wel negatieve. Zoals een duimpje naar beneden of een smiley met een uitstekende tong. Tanja scrollt nog wat verder, op zoek naar ander bewijs als ik in de keuken m’n telefoon hoor gaan. Het zal mama wel zijn.
“Ik bedenk me wat ik moet zeggen. Als een kleine kleuter die lippenstift over de bedsprei heeft uitgesmeerd en nu een verhaal moet verzinnen om er een logische handeling van te maken.
Ik bedenk me wat ik moet zeggen. Als een kleine kleuter die lippenstift over de bedsprei heeft uitgesmeerd en nu een verhaal moet verzinnen om er een logische handeling van te maken. Want als ik haar vertel dat Mike nog steeds in de file staat, weet ik toch al dat ik het verwijt krijg dat ik het niet goed heb georganiseerd. Alsof ik ieders planning in de hand moet houden.
De telefoon houdt op met overgaan. Ik bel haar later wel. Een kort moment is het stil, maar dan gaat ie weer over. Tanja kijkt me vanuit een ooghoek aan. Ik glimlach een gemaakte lach en wrijf over m’n voorhoofd. Meestal aanvaardt ma het sneller als er iets is met m’n werk. Ik verzin wel iets over een computersysteem dat is vastgelopen. Dat is niet eens helemaal verzonnen, want het gebeurt regelmatig. Het is iets waar ze meestal geen weerwoord op heeft, omdat het haar weinig bekend voorkomt. Ze komt nog uit de tijd dat computers een luxeproduct waren.
De beltoon houdt op, begint kort weer en stopt dan. Ik duw mezelf van de bank af en loop naar het aanrecht.
“Die vervelende rotsystemen,” fluister ik alvast om te oefenen voor m’n verhaal.
Plotseling klinkt Tanja’s beltoon. Ze neemt meteen op.
“Met Tanja?”
Blijkbaar herkent ze het nummer niet, anders had ze haar naam niet genoemd. Ik probeer oogcontact met haar te maken. Maar ze luistert aandachtig en roept dan ineens: “Oh nee, wat erg!”
Ik gebaar naar haar en probeer te achterhalen wat er aan de hand is. Ze kijkt op en zegt zonder geluid ‘oma’. Dat dacht ik al, maar wat is er erg?
“Ja, mevrouw,” zegt ze dan, “ik geef m’n moeder wel even.”
Ze kijkt me ontdaan aan en overhandigt haar telefoon aan mij.
“Met Noor,” antwoord ik.
“Goedendag. U spreekt met de Annelies, ik ben de buurvrouw van uw moeder.”
“Goedendag.”
“Uw moeder is gevallen.”
“Wat? Waar?”
“Bij de voordeur. Ik hoorde haar roepen. Ze heeft me binnen kunnen laten.”
“Wat vervelend, Alweer gevallen,” breng ik slap uit.
“Wat wilt u dat ik doe?” vraagt Annelies.
“Hoe gaat het met haar?”
“Ik zie een blauwe plek op haar been. En ze is erg stil. Wilt u dat ik haar naar het ziekenhuis breng?”
Ik loop heen en weer door de kamer en kijk ondertussen op de klok. Ik zie Tanja haar schoenen aantrekken. Die heeft blijkbaar besloten om mee naar ma te gaan.
Misschien is de vertraging op de weg opgelost en kan Mike weer doorrijden. Irritant dat ie me niet even laat weten hoelang hij nog onderweg is.
“Heb je tijd om haar te brengen?” vraag ik Annelies.
“Ja, hoor. Ik doe het graag,” antwoordt ze. Ik weet eigenlijk niet precies wie ze is. Ik herinner me een gezicht van een buurvrouw, maar ik weet niet of dat deze buurvrouw is. De jonge stem klopt niet met het oudere gezicht dat ik voor me zie.
“Heel erg bedankt,” zeg ik, “we proberen zo snel mogelijk te komen. Zodra m’n man thuiskomt, komen we naar het ziekenhuis.”
“Dan zie ik u daar.”
“Tot straks.”
“Natuurlijk, dat wist ik ook wel. Maar ik kan niet goed nadenken. Alsof de hoeveelheid informatie door en over elkaar heen krioelend aan het vechten is om aandacht.
Ik wil Tanja’s telefoon aan haar teruggeven, maar ze is zo druk door de kamer aan het lopen, dat ik die maar op tafel leg. Ze pakt wat spullen en stopt het in haar schooltas, om die er vervolgens weer uit te halen en in de jutetas te leggen. Dan loopt ze weer terug, wil haar telefoon pakken, maar lijkt zich te bedenken en loopt weer ergens anders heen.
“Tanja?”
Hoor ik haar nu snikken?
“Tanja, gaat het wel?” Ik loop naar haar toe en leg m’n hand op haar schouder. “Meiske, wat is er?”
“Niets,” antwoordt ze, maar ze veegt met haar mouw over haar gezicht.
Dan gaat m’n telefoon weer over. Zuchtend draai ik me om en loop naar het aanrecht om op te nemen. De buurvrouw wil vast weten waar ma’s verzekeringspas ligt. Of haar huissleutels.
“Ja?” zeg ik. Vinniger dan de bedoeling is. Ze neemt tenslotte wel al die moeite om ma weg te brengen. Ik zie Tanja nu een zakdoek pakken en haar neus snuiten.
“Met wie spreek ik?” hoor ik een mannelijke stem vragen.
“Met Noor,” zeg ik.
“Dag mevrouw, u spreekt met Bart. Kent u meneer Van der Meer?”
“Ja, dat is mijn man.”
“Mevrouw, ik moet u even spreken.” Dan is het even stil aan de andere kant van de lijn.
“Uw man heeft een ongeluk gehad.”
“Wat?”
“Een auto-ongeluk,” herhaalt de man.
“Waar?” vraag ik.
“De snelweg, mevrouw.”
Natuurlijk, dat wist ik ook wel. Maar ik kan niet goed nadenken. Alsof de hoeveelheid informatie door en over elkaar heen krioelend aan het vechten is om aandacht.
“De botsing op de A1?” vraag ik in een moment van helderheid.
“Ja,” antwoordt de man.
Ineens vraag ik me af hoe we naar het ziekenhuis komen, nu de auto in de prak is gereden. Ik gebaar naar Tanja dat ze bij me moet komen.
“9292ov,” fluister ik.
Ze kijkt vragend. Ik zie een traantje op haar wang en veeg die weg met m’n vrije hand.
“Hoe gaat het met hem?”
“Mevrouw, er komt straks iemand bij u langs om alles uit te leggen.”
“Alles uit te leggen? Zegt u nou maar gewoon naar welk ziekenhuis hij gaat,” antwoord ik geërgerd.
“Mevrouw.” Het is stil. Ik hoor alleen zijn ademhaling. “Ik moet u helaas mededelen, dat uw man zojuist is overleden.”
“Hè?” Ik voel een prikkeling in m’n neus.
“Uw man is overleden.” Weer neemt hij een pauze. ”Hij is bovenop een auto gebotst en daar is weer een andere auto op terechtgekomen.”
Ik krijg een nerveus gevoel in m’n maag, dat acuut overgaat op misselijkheid en moet kokhalzen.
“Mam?” Tanja pakt me bij m’n schouders, want ik probeer het aanrecht vast te pakken, maar grijp mis.
“Hoe kan dat nou?”
“Mam, wat is er aan de hand?”
“Papa,” weet ik alleen uit te brengen, “het is papa.”
“Het ziet er naar uit dat hij u probeerde te bellen,” zegt de man, “waardoor hij niet tijdig heeft kunnen remmen.”
Ik sla m’n hand voor m’n mond. Hij wilde me natuurlijk laten weten hoe lang het nog ging duren. Ik zie Tanja’s gezicht. Haar ogen worden rood en ik zie opnieuw tranen.
Ik probeer me een houding te geven en zeg ongemakkelijk; “Prima, hartelijk dank voor de informatie.” Alsof ik de klantenservice van een bedrijf aan de lijn heb.
Ik hang op en kijk naar Tanja.
“Ze fronst haar wenkbrauwen en begint weer op haar telefoon te scrollen. Op zoek naar een andere werkelijkheid die er niet is.
“Wat is er nou aan de hand?” vraagt ze geïrriteerd. Haar stem klinkt hoog.
“Het is papa. Hij heeft een ongeluk gehad.”
“Dat kan niet.” Ze fronst haar wenkbrauwen en begint weer op haar telefoon te scrollen. Op zoek naar een andere werkelijkheid die er niet is.
Ik schud m’n hoofd en pak met beide handen haar gezicht vast.
Nu begint ze hoorbaar te snikken.
“Moet hij ook naar het ziekenhuis?” vraagt ze. Ineens hoor ik weer dat kleine meisje, dat ooit dacht dat een ziekenhuis een wezen was dat haar opa altijd vrolijk maakte.
Ik wrijf over m’n mond, m’n wangen, m’n ogen en wil kalm blijven, maar ik voel pijn in m’n keel. Ik probeer Tanja aan te kijken, maar het lukt niet. Dan kijkt ze mij aan en zodra ik haar blik vasthoud, voel ik de tranen in m’n ogen steken.
“Hij is er niet meer,” hoor ik mezelf fluisterend zeggen. De woorden voelen vreemd. Ik zeg die wel, maar ze gaan niet over ons.
Tanja gaat hoofdschuddend tegen de muur staan en laat zich op de grond zakken. Ze begint heen en weer te wiegen, met haar gezicht in haar handen. Haar snikken worden harder en gaan met horten en stoten. Het klinkt alsof ze moeite heeft met ademhalen. Ik ga naast haar zitten, sla m’n armen om haar heen en laat ook mijn tranen de vrije loop.
Ergens in m’n hoofd dwaalt de gedachte dat ik die man niet eens heb gevraagd wat er nu moet gebeuren. Waar brengen ze Mike heen? Moet ik hem identificeren? Bij die gedachte word ik weer misselijk.
Tanja kijkt ineens op. Haar wangen zijn rood en nat. Haar ogen klein en gezwollen.
“Ik moet het m’n vrienden laten weten,” zegt ze dan en haar blik valt op haar telefoon.
“Dat kan later wel,” antwoord ik.
We omhelzen elkaar en blijven lang zo zitten.
Even denk ik de sleutels in het voordeurslot te horen. Vertrouwde geluiden die niet meer bestaan. Z’n Trappist staat nog in de koelkast. Die is inmiddels koud genoeg.